Houtwinning was voor dit gebied een belangrijke economische activiteit doordat de Yonne hier in de buurt stroomde. Het hout van de Morvan werd van 1550 tot 1850 gebruikt om Parijs te verwarmen. De houthakkers kapten de uitgekozen bomen, verwerkten ze tot blokken met een lengte van 1,14 meter en een diameter van 15 centimeter, en stapelden die op. Daarna werd het hout op karren naar de havens voor de vlotterij gebracht. Dat waren weilanden aan de rand van beekjes en rivieren die naar de Seine leiden. De boomstammen liet men in de Morvan afdrijven waarna er in Clamecy houttreinen werden gemaakt.
Het transport ging vooral via de Yonne en de Cure. Maar ook de zijtakken van beide rivieren werden benut, al naar gelang de bossen die werden geëxploiteerd. De gemarkeerde houtblokken werden tijdens de lente in het water gegooid en gevolgd door mensen die “poules d’eaux” (waterhoentjes) werden genoemd. In het voorjaar zwellen de waterlopen op door het water dat stroomopwaarts uit de meren komt. In Clamecy (Yonne) en Vermenton (Cure) werd het hout uit het water gehaald, gescheiden, gedroogd en samengebonden tot vlotten van 70 x 4 meter. Die dreven over de Yonne en de Seine naar Parijs (Bercy, les Invalides).
Bijna drie eeuwen lang was de Morvan ingericht op het ritme van deze industrie die een groot deel van de bevolking het gehele jaar door aan het werk hield. Het was de belangrijkste bron van inkomsten voor dit gebied. Daarbij moest er ook in de bossen worden gewerkt en was er onderhoud nodig aan de waterlopen, de toevoer voor watermolens, oevers, dijken, meertjes, bruggen… Het laatste vlot vertrok in 1923 naar Parijs.
Deze wandelroute wordt u aangeboden door het Toeristenbureau Morvan Sommets et Grands Lacs.
Foto: OT Chateau-Chinon ©D.Larosiere