De Mâconnais, gelegen tussen Tournus en Mâcon en begrensd door de rivieren de Grosne in het westen en de Saône in het Oosten, is de meest zuidelijke wijnstreek van de Bourgogne. De wijnbouw is er al tot stand gekomen in de Gallo-Romeinse tijd en kreeg elan dankzij de abdijen van Cluny en Tournus. Mogelijk speelden hier, nog meer dan in de andere regio’s van Bourgondië, de monniken een bepalende rol.
De abdij van Cluny, in 909 gesticht door Guillaume 1e, Graaf van Mâcon, volgde de Benedictijner regels en het principe Ora et Labora (bid en werk). In dat kader plantten de monniken hun eigen wijngaarden aan. Mede vanwege de rijkdom van deze abdij werd in 1098 door Robert de Molesme de abdij van Cîteaux gesticht. Tegenwoordig ligt de wijngaard van Cluny vooral aan de zuidkant van de Bourgogne. De wijngaarden van de monniken waren noordelijker; meer richting het beroemde Romanée-Saint-Vivant.
In de Mâconnais wordt vooral de Chardonnay druif verbouwd. Het gaat daarbij om zo’n 80% van alle wijnstokken. De Chardonnay levert witte wijnen op met een lichtgouden kleur; krachtig en aromatisch van smaak. Hier ligt ook het dorpje met de naam Chardonnay. Voor de rode wijnen worden met name Gamay druiven gebruikt. Omdat deze streek niet tot zijn rijk behoorde, kon de Hertog van Bourgondië de Gamay druiven niet verbieden.